In gesprek met Joost van Roojen

 

Joost van Roojen is een van de kunstenaars die in de jaren 40 in Epe woonden. In 1991 organiseerde Ria Pastoor een expositie rond deze kunstenaars bij welke gelegenheid een warm contact ontstond met Van Roojen. Als Ria en ik dan ook, op een zonnige dag, bij zijn huis in Amsterdam uit de auto stappen, komt Joost - rijzige gestalte - ons al tegemoet gelopen en begroeten zij elkaar als goede bekenden.

 

Het huis waar hij woont en werkt, een oude villa aan de Amstel, rijden wij, in het tumult van de industriële omgeving, bijna voorbij. Als wij even later onder een oude parasol in zijn besloten tuin - oude bomen, begroeid met klimop - limonade en water drinken, valt de drukte om ons heen weg. Van Roojen straalt de rust uit van iemand die zich bij veel dingen heeft neer moeten leggen en laat ons bovendien de wereld om ons heen vergeten door een levendige alertheid. Later, tijdens ons gesprek, zegt hij dat hij altijd een beetje een droevige figuur is geweest, maar door zijn zwarte vrolijkheid lachen we die mooie middag heel wat af.

 

In zijn atelier, kamers en suite, met in de glas-in-lood bovenramen een prachtige blauwe kleur, zitten wij aan een grote mahoniehouten tafel. Zijn werk staat en hangt geordend om ons heen. Wij praten over zijn tijd in Epe, waar hij vlak na de oorlog een atelier vond. Hij was toen 17 jaar. Ik zeg dat het toch niet gewoon is, dat iemand al zo jong een atelier heeft. 'Weet jij wat gewoon is?' vraagt hij  een tikje spottend.  'Vond je het leuk in Epe?' schakel ik over. Hij vertelt, dat hij wel met veel plezier terugdenkt aan zijn vroegste kindertijd, toen zijn familie een landhuis bezat in Epe en hij daar tot zijn tiende iedere zomer doorbracht, maar over de tijd dat hij in Epe woonde en werkte zegt hij: 'Ik was zo eenzaam als de pest.'

 

De kunstenaars die in de jaren veertig in Epe woonden, hadden niet veel contact met elkaar. Het leverde geen stroming op of zo, al die kunstenaars bij elkaar. 'Het waren allemaal eigen riviertjes', meldt hij fijntjes. Van Roojen was bevriend met Ed Bayer. Nico Verhoeven en Toyke de Wilder, die zijn buren waren, kende hij goed. In het café van de dames Boeve, waar hij 's ochtends een kop koffie dronk, ontmoette hij de schrijver Joop Waasdorp, die hij wel mocht. Van Piet van Elk, Piet Jabaay en Bas Gribling had hij wel eens werk gezien en misschien was het wel goed, maar hem zei het niet veel. Met deze kunstenaars had hij geen contact. Hij kijkt niet veel naar wat anderen doen. Als hij ergens door is beïnvloed, dan is het door de Stijl. Gewoon, omdat hij daar veel van heeft gezien.

 

In zijn atelier in Epe bedrukte hij sjaals en draaide hij houten schalen. Hij noemde zich 'Van Roojen in sjalen en schalen'. Daarnaast maakte hij ook toen al aquarellen. Laatst kwam zijn zus aan met een lap uit de Eper tijd. Hij had deze stof bedrukt, door zijn hand in acramine te dopen en er mee op de stof te slaan, zogenaamd achter een vlieg aan. Lachend vertelt hij, dat zijn zus zich hier meer over herinnerde dan hij, want zij wist te vertellen dat er ergens ook nog een stel parende vliegen had gezeten.  'Ácramine', zegt hij, 'was een product van Bayer, een bedrijf dat probeerde af te komen van zijn foute oorlogsverleden. Ik weet zeker dat dit een voorloper was van acrylverf.'

 

De sjaals die hij maakte, gingen van lieverlede over in schilderijen op zijde. Het een kwam voort uit het ander, zoals ook zijn werk zich in zijn leven heeft voortgerold. 'Was je kunstenaarschap dan geen bewuste keuze?' vraag ik. Joost kreunt: 'O god, wat een woord gebruik je nu.' Hij vindt het woord kunstenaar kunstmatig en hij weet niet wat kunst is. Hij zegt liever dat hij gewoon schilder is en of het kunst is wat hij maakt: dat mogen anderen bepalen. Lachend vertelt hij, hoe zijn neef hem ooit bekende, uit armoe kunstenaar te zijn geworden en dat hij toen geantwoord had: 'Dat doet me plezier. Ik ook.

 

Zijn werk was dus eenvoudigweg een manier om aan de kost te komen. 'Er was gewoon geen andere mogelijkheid', legt hij uit. Ín 1942 werden wij geëvacueerd. Van een Wassenaars lyceum kwam ik in Ede terecht op een gymnasium, dat ik door oorlogsomstandigheden voortijdig moest verlaten. Dat betekende het einde van mijn schooltijd en dat spijt me nog steeds want ik denk wel dat dit mijn leven erg heeft bepaald.'

 

Van Roojen heeft nooit gedacht dat hij iets anders zou gaan doen, maar als ik vraag of hij zijn werk leuk vindt, reageert hij: 'Leuk? Ik vind schilderen dus niet leuk. Het is gewoon werk. Discipline.' 'Maar aan het einde van de dag dan?' oppert Ria.  'Dan word ik helemaal diepdroevig, want dan denk ik: mijn god, wat heb ik nu weer zitten doen... Het is een soort moeten geworden.' Het houdt hem vaak bezig of hij met zijn werk nu eigenlijk bijdraagt aan iets, of dat hij het alleen voor zichzelf doet.  'Een moeilijk vak', zeg ik. 'Ik vraag mij af of het een vak is', monkelt hij, 'maar ik wil nog ik weet niet wat.' 'Is dat een verlangen?' vraag ik. Joost zou willen, dat mensen gelukkig werden van zijn werk, omdat hij vindt dat daarmee iets van geldigheid heeft. Hij vertelt, dat hij ooit een aquarelletje voor zijn moeder maakte. Het was een steengoed aquarelletje, dat hij tot op heden na probeert te maken. 'Maar het zal nooit meer dat aquarelletje worden. En waar hem dat nu in zit... je kunt jezelf niet bedotten.'

 

Omdat hij al 50 jaar bezig is met waterverf, heeft hij daar zo langzamerhand een enorme ervaring mee. 'Maar', zegt hij, 'voor een goed schilderij kun je niet op je kundigheid vertrouwen. Dan zit het misschien wel goed in elkaar, maar het is geen echt goed ding. Je kunt niet zeggen: nou ga ik zitten en eens even een kunstwerk maken. Ik zou haast zeggen, hoe meer kracht je erachter zet, hoe groter de kans dat het shit wordt. Echter, als je denkt: oké, dan laat ik het dus helemaal lopen, dan wordt het net zulke rotzooi.' Hij weet niet waar dat punt zit, denkt dat bijna alle grote vooruitgangen in de wetenschap op zo'n moment ontstaan. 'Het gebeurt als je er eigenlijk niet bent. Zodra je er bent, ben je het aan het forceren; met je kunde of met kijk-mij-eens. Maar', lacht hij, 'het beroerde is, dat je er niet gewild niet kunt zijn, want zodra je gaat proberen om er niet te zijn, dan ben je er al weer.'

 

Het is verleidelijk om de ervaring dat er goede dingen ontstaan als je er zelf niet bent, te verklaren als iets, dat dicht bij religie komt. Joost aarzelt om dit woord te gebruiken, want hij is: 'zo anti als de pest.' Maar je kunt eigenlijk niets zelf', zegt hij. 'Valt het je te beurt dan?' vraag ik. Hij beaamt: 'Zo zou je het kunnen noemen. Maar het gekke is, dat je wel hard moet werken, want anders gebeurt het niet.' Hij vertelt, dat hij zich vaak door een heel gecompliceerde brei heen moet werken, om een simpel eitje neer te zetten.

 

Joost van Roojen heeft veel in opdracht gewerkt. Hij maakte wandobjecten voor o.a. rijksgebouwen en de metro van Amsterdam en werkte samen met architecten als: Abma, Bodon, Van Eyck en Hertzberger. Daarnaast heeft hij altijd aquarellen gemaakt, maar met zijn vrije werk is hij nooit zo naar buiten gekomen. Dit werk kenmerkt zich door vrij strakke vormen in heldere kleuren, die hij vaak heel puur gebruikt, maar soms ook naar bijna wit laat verlopen. In zijn aquarellen zijn vaak 'horizonnen' en cirkels,  'zonnen' te zien. Joost vertelt, dat zijn werk sterk beïnvloed is door zijn reizen naar de Sahara. Die heeft bij hem een diepe indruk achter gelaten. Niet zozeer als landschap, maar vooral als ervaring. Ik vraag wat hem precies zo heftig heeft geraakt. 'Het licht', antwoordt hij. 'Het wáánzìnnige licht.' Het idee dat je licht kunt schilderen heeft hij al snel laten varen. 'Je kunt het licht niet schilderen. Een stuk papier blijft een stuk papier.'

 

Als ik mijn bandrecorder uitzet, zakt hij ontspannen achterover in zijn stoel, om zich meteen daarna weer over de tafel heen naar mij toe te buigen. Met grote ernst kijkt hij mij aan en zegt, da hij het belangrijkste nog niet verteld heeft en dat is, dat hij ontzettend veel geleerd heeft van zijn dochter Zora. Zora heeft het Downsyndroom. Van Roojen praat met grote warmte over haar puurheid en onbevangen eerlijkheid. 'Zij is een wijs mens.

 

's Avonds ben ik alleen thuis. De sfeer waarin ik verkeer, heeft alles te maken met de zon en de schoonheid van Joosts besloten tuin, maar het gesprek van die middag gonst door in mijn hoofd. De aquarellen die hij na afloop blad na blad aan ons toonde, blijf ik steeds voor me zien. Eén daarvan dringt zich keer op keer heftig aan mij op. In de loop van de avond wordt dit alleen maar erger. Opeens ervaar ik, dat de werkelijkheid van die middag, met alles wat ik (niet) gezien, gehoord en gevoeld heb, met haar gecompliceerde veelzijdigheid en haar grijpbare en vooral ongrijpbare facetten, wordt samengevat in die éne, eenvoudige aquarel, die niets ander 'zegt'dan dat het goed is. Gelukkig!

 

Pauline Luijben